Sandel

Te koop of niet te koop? Moraliteit en marktwerking

door Paul R. Koster en Hans R.A. Koster
Te publiceren in Radix

Bij gebrek aan orgaandonoren groeien de wachtlijsten voor organen. Helaas overlijden ieder jaar mensen terwijl ze wachten op organen die geschikt zijn voor transplantatie. Economen hebben beargumenteerd dat een vrije markt de meest efficiënte manier is om goederen te verdelen, dus waarom passen we dat ook niet toe op de markt voor organen? In het geval van bijvoorbeeld nieren gebeurt dit al regelmatig, want we kunnen we er best eentje missen. Het schijnt dat op de Indiase zwarte markt een nier voor slechts € 5000 te verkrijgen is (De Jong, 2011). Het kan nog goedkoper: in Nepal ben je al in het bezit van een nieuwe nier voor € 700 (ibid). Toch zullen veel mensen een wat ongemakkelijk gevoel krijgen bij een vrije markt voor organen. Dit is waarschijnlijk de reden dat de vrijhandel in organen per wet verboden is. Maar wat zou er tegen het vermarkten van organen zijn als zowel de aanbiedende partij (een arm persoon in Nepal) als de ontvangende partij (de patiënt op de wachtlijst) er beter van worden?

Een consequente voorstander van de vrije markt zal niet veel tegen het vermarkten van organen willen inbrengen. Mits beide partijen vrij zijn om hun keuze te maken, verbetert dit het welzijn van beide partijen en is een markt voor organen gerechtvaardigd. Michael J. Sandel, hoogleraar politieke filosofie aan Harvard University, pleit in zijn recente boek Niet alles is te koop echter voor beperkingen in marktwerking. Een belangrijke aanleiding is dat Sandel tot voor 2008 een nagenoeg ongelimiteerd en toenemend enthousiasme voor marktwerking bespeurde, terwijl er sinds de economische crisis behoorlijke barsten in het idee van een volledige vrije markt zijn gekomen. Sandel is geen voorstander van ongebrijdelde marktwerking en gebruikt talloze voorbeelden om de tekortkomingen van marktwerking te illustreren. Bijvoorbeeld het verkopen van baby’s, het betaald voordringen in de rij, wedden op iemands overlijden en private gezondheidszorg voor rijken. Door de overdaad aan voorbeelden is het soms lastig om het overzicht te houden, maar Sandel hanteert in zijn boek een drietal argumentatielijnen.

De eerste lijn wijst op ongelijkheid. Een extra euro is voor iemand met een jaarinkomen van een miljoen minder waard dan voor iemand die het moet doen met minder dan een euro per dag. Doordat geld als verdelingsmechanisme wordt gebruikt treedt er oneerlijkheid op: iemand die rijke ouders heeft het over het algemeen veel makkelijker dan iemand met arme ouders. In het voorbeeld van de niertransactie: iemand die een nier verkoopt voor € 700 zal dat allicht niet willen doen als hij, zonder zijn nier te hoeven verkopen, genoeg geld had gehad om in leven te blijven. De nierverkoper kan dus door beperkte financiële middelen mogelijk niet volledig vrij in zijn keuze zijn.

Ten tweede beargumenteert Sandel dat marktdenken kan leiden tot het verdwijnen van waardevolle sociale normen. De markt verdeelt niet alleen goederen, maar brengt ook een bepaalde sociale verhouding met zich mee die normen als eerlijkheid, vertrouwen, respect en waardigheid in het gedrang kan brengen. Er zijn veel psychologische onderzoeken die inderdaad bevestigen dat het introduceren van geld de sociale verhoudingen en het verantwoordelijkheidsgevoel negatief kan beïnvloeden (Frey en Jegen, 2001; Gneezy et al. 2011).

Ten derde beargumenteert Sandel dat het hangen van een prijskaartje aan bepaalde goederen of diensten kan zorgen voor een verandering in de aard van het goed of dienst. Als de aanbieder iets met een bepaalde intentie aanbiedt (bijvoorbeeld een voorstelling die vrij beschikbaar is voor iedereen die in de rij wil staan), gaat er iets verloren als het door sommigen doorverkocht wordt. Om het in theologentaal te zeggen: bepaalde goederen of diensten hebben een sacrale component (privacy, familiebanden, vriendschap) en het geldelijk verhandelen van deze zaken zal de aard ervan wezenlijk veranderen.

In het boek wordt succesvol beargumenteerd dat markten niet moreel neutraal zijn. Als dat het enige doel van het boek was, is Sandel daarin uitstekend geslaagd: marktwerking kan een negatief extern effect op het sociale en morele kapitaal van onze samenleving hebben. Sandel wil echter verder gaan en wil de rol van de markt in onze samenleving heroverwegen.

Er zijn echter ook kanttekeningen te plaatsen bij Sandels betoog. Waar hij in zijn eerdere bestseller Rechtvaardigheid een gebalanceerder beeld gaf van de voor- en nadelen van marktwerking, is Sandel in dit boek eenzijdig omdat hij alleen de negatieve morele bijwerkingen van marktwerking benadrukt. Hij veronachtzaamt daarmee de positieve morele bijwerkingen die markten kunnen hebben. Markten kunnen namelijk ook innovatie, initiatief en sociaal gedrag bevorderen. Iemand die de CO2 uitstoot van zijn vlucht naar Londen compenseert door te doneren aan een groen fonds, kan ook juist meer gaan reflecteren op zijn milieubelastend gedrag en als gevolg daarvan besluiten om minder te gaan vliegen. Het is zelfs zo dat het niet invoeren van marktwerking ook immoreel gedrag in de hand kan werken. Als de gezondheidszorg bijvoorbeeld helemaal gratis is, heeft men de neiging er meer van te consumeren dan noodzakelijk (de ‘patiënt’ die elke dag bij de huisarts op de stoep staat). Dit fenomeen, door economen moral hazard genoemd, komt helaas niet aan bod in het boek.

Doordat Sandel zich vooral concentreert op de negatieve kanten van marktwerking kan er echter geen goede afweging worden gemaakt wanneer marktwerking wel en wanneer niet moet plaatsvinden, te meer omdat hij geen duidelijke criteria aanreikt om al dan niet de markt de vrije hand te laten. Een ander gevolg van de eenzijdige benadering is dat de lezer achterblijft met het gevoel dat het allemaal maar niks is met die vrije markten. Wie dat beweert heeft de geschiedenis toch tegen zich: Acemoglu en Robinson (2012) laten zien dat voor economische ontwikkeling een (voldoende) vrije markt ingebed in bijbehorende goed functionerende politieke instituties cruciaal zijn. Desalniettemin is er meer debat nodig over of marktwerking in specifieke gevallen eerlijk is en of de corrumperende werking die het kan hebben op de verhandelde diensten en goederen de positieve effecten die marktwerking ook kan hebben niet domineert. Naast economische efficiëntie zijn er dus additionele criteria nodig, iets waar de gemiddelde economische opleiding momenteel te weinig aandacht voor heeft. Zowel de moraalfilosofie als de economie doen uitspraken over ‘het goede leven’. Het beter integreren van deze vakgebieden levert een gevarieerder mensbeeld op dan de meeste economen hanteren en zal daarmee ook de geloofwaardigheid van economen in het debat over de inrichting van onze samenleving vergroten.

References
Acemoglu, D., Robinson, J.A. (2012). Why Nations Fail, The Origins of Power, Prosperity, and Poverty. New York: Crown Publishers.
De Jong, S. (2011). Psst, wat kost die nier van jou? NRC Handelsblad.
Frey, B., Jegen, R. (2001). Motivation Crowding Theory.
Journal of Economic Surveys 15 (5).
Gneezy, U., Meier, S., Rey-Biel, P. (2011). When and Why Incentives (Don’t) Work to Modify Behaviour. Journal of Economic Literature 25 (4), 191-210.